Column Robin: 1001 nachten zonder jou

Het is zondagochtend. Ik word wakker met een droge mond en een lichte koppijn. Mijn handen glijden over het matras naast me, maar mijn vingers raken niet meer dan de katoenen lakens die het matras omhelzen. Ik kijk om me heen, weer een vreemde kamer. Het is stil. Zelfs de vogels van gisteravond lijken te zijn gevlogen. Ik benijd ze. 

Langzaam schuif ik de deken van me af. Deze ligt nog net zo kreukloos op het bed als toen ik er gisteravond onder schoof. Mijn voeten raken het ruwe tapijt. Het kietelt een beetje. Ik loop naar het raam en sla de gordijnen open. De begroetende zonnestralen zorgen ervoor dat ik eventjes verblind raak. Met groene vlekjes in mijn ogen, strompel ik naar de badkamer. Terwijl ik de douche aanzet, wrijf ik de slaap uit mijn ogen. Ik stroop de kleren van mijn nog warme lichaam en stap in de badkuip. Het water vloeit langs mijn hoofd, naar beneden op mijn borst. Even sluit ik mijn ogen en stel ik me voor dat het water wordt vervangen door jouw handen. Hoe ze zachtjes via mijn hals, langs m’n borst, over mijn buik strelen. Er schiet een rilling door mijn lijf. Waarom besloten we dit ook al weer te doen?

Nadat ik me heb afgedroogd, staar ik naar mijn koffer. Deze is gevuld met kleding waar jij je me nog nooit in hebt gezien. Het voelt als een verkleed doos. Want hoe mooi ik me van buiten ook kan kleden, van binnen voelt het leeg. Uiteindelijk besluit ik mijn nieuwe rood-witte jurk aan te trekken. Bedekt en luchtig genoeg. De stof voelt nog ongedragen en ook de geur ruikt nog precies zoals ik ‘m in de winkel aantrof. Als een leeg canvas, smekend om verhalen in te maken.

Ik struin de trap af naar beneden. Met elke treden omlaag voel ik de wind warmer worden. De wind glijdt langs m’n armen en speelt met m’n haar. Heel even sluit ik mijn ogen. Ik geniet van de warmte die als een deken mijn lijf omarmt. Mijn neus vult zich met de frisse geur van verse jasmijn en eucalyptus, gevolgd door de zoete geur van warme croissants en dadels.

Haastig vind ik mijn weg naar de receptie. Ik gris mijn telefoon uit mijn zak, ongeduldig en onrustig starend naar het WIFI signaal op mijn scherm. Het verbinden lijkt eindeloos te duren. Wanneer er eindelijk twee streepjes op het scherm staan, maakt mijn hart een sprongetje. Met opwekkende pingetjes, verschijnt je naam op mijn beeldscherm. Wat alleen je naam al met me kan doen…

Gulzig schrok ik de woorden in me op. Ik vul mezelf met de woorden van gemis en houden van. Och hoe het toch zo ver heeft kunnen komen. Wie had toch ooit gedacht dat twee mensen zoveel van elkaar zouden gaan houden. Soms wil ik me gewoon in je verdrinken, versmelten als goud wat samen komt en er iets nieuws ontstaat. Het maakt me breekbaar en soms angstig. Het is zo dubbel hoe onze liefde zo solide is, maar soms ook zo fragiel aanvoelt. Want heb ik niet geleerd dat alles vergankelijk is? En niets blijvend?

Even sta ik stil bij de romances die de revue hebben gepasseerd. De meeste vluchtig en verloren. Twee mensen opzoek naar verbinding, maar niet in staat om meer te geven dan een oppervlakkige connectie. Alsof je twee handen tegen elkaar drukt. Een mate van binden, maar er ontstaat geen verbinding. Zo anders is het nu. Onze vingers zijn zover in elkaar verstrengeld dat ik soms niet eens meer weet van wie welke hand is.

Ik schrik op als er op mijn schouders wordt getikt. Het is tijd om te gaan. Ik treuzel naar de uitgang. Met elke stap voel ik de verbinding wegglippen. Maar niet jou. Ik draag je bij me waar ik ook ga. In de Sahara of op de grachten, met jou in mijn hart voel ik me veilig. Met die gedachte ga ik met een glimlach de zandvlakte tegemoet. Kom maar op Tunesië, ik ben er helemaal klaar voor!

Lees ook: De kracht van het geloven in jezelf