Column Robin: opgeven is mijn grootste angst

Ik sta boven op een berg. Nog een stapje naar voren en ik beland zo in het ravijn. Het ravijn wat zich vertaalt in een donker en duister gat. Misschien is dat zo erg nog niet. Misschien is het wel heel fijn en warm in het donker en het duister. Misschien zet ik nog wel een stapje…

Achter mij bevindt zich een rotswand, bedekt met groen en groeven gevuld met littekens van afgestoten stukken steen. De rotswand is onderdeel van een muur van bergen. Bergen zo hoog dat ik mijn hoofd zo ver naar achteren moet kantelen, dat de achterkant van mijn hoofd mijn rug raakt. Het beangstigt me.

Als ik om me heen kijk, zie ik het pad waar ik net vandaan kom. Er staat een bordje bij met een pijl terug naar beneden. Ik herinner me de weg omhoog. Het was lang en moeilijk. De trap tredes die ik telkens zelf omhoog moest dragen, zorgde voor de nodige blaren, tranen en bloedbaden. Ik kijk in mijn handen en zie de littekens nog in de binnenkant van mijn palm. Ik ben zo ver gekomen, wat houdt me nu dan nog tegen?

Ik zet mijn rugzak op de grond. De riemen van de tas zetten striemen in mijn schouders. Ik sluit mijn ogen en rol mijn hoofd van links naar rechts voor een beetje verlichting. Wanneer ik mijn ogen open, zie ik nog steeds een donker en duister gat en een muur van bergen die me omhelzen. Het begint me te duizelen. Langzaam komen alle muren op me af en draait het groen en het duister als een draaimolen om me heen. Het maakt me misselijk.

Ik schuifel weer een klein beetje naar voren. Het donkere duister staart me nog steeds tegemoet. Wat vind ik daar? Of liever gezegd, wat zoek ik daar? Verlossing misschien. Maar verlossing van wat?

Plots voel ik een steek in mijn schouders. Het zijn nog steeds de striemen van mijn rugzak, die als een soort naweeën door mijn lijf blijven echoën. Hij is te zwaar, dat weet ik ook wel, maar toch voelt alles wat er inzit als noodzakelijk. Het is nodig om te overleven. Het heeft me de kracht gegeven om de trap te maken die me heeft geleid tot dit punt. Dus het kan niet overbodig zijn, mijn bagage. Dus til ik maar wat meer. Want het is nodig om te overleven.

De tijd verstrijkt en de rots beweegt niet. Evenmin beweegt het duister. En ik, ook ik sta stil. Mijn oog valt weer op het bordje. Zo verleidelijk om gewoon weer de trap naar beneden te nemen en deze situatie achter me te laten. Gewoon terug gaan naar oude gewoontes en alles vergeten. Maar als dat is wat me gelukkig maakt, waarom ben ik dan nog niet beneden? Waarom sta ik dan nog steeds het ravijn in de staren? Waarom ben ik dan nog steeds niet aan de klim naar boven begonnen? Ik ben het zat. Hier staan wachten tot dat de dag nacht wordt en andersom. Het moet anders.

Dus pak ik mijn rugzak weer op. Wanneer ik deze optil, moet ik mijn balans zoeken bij de rotswand. Hij is toch wel erg zwaar… Zo zwaar dat ik lichtjes naar achteren tilt, richting het duistere donker. Misschien wordt het toch tijd om eens wat ruimte te maken. Maar ik heb het toch nodig? Ik moet toch overleven?

Genoodzaakt zet ik de rugzak weer op de grond. Eens kijken wat hier nog verder in zit… Ik zie een doos met ‘wantrouwen’, dit doosje is zwaar. Dan zie ik een doosje met ‘verdriet’, ook dit doosje weegt nogal wat. Maar het zwaarste doosje is toch wel ‘onzekerheid’. Ik til de doosjes uit mijn tas en voel hoe licht deze nu is. Dus ik doe de rugzak nog eens om. Dit keer hoef ik niet te steunen tegen de rots, noch kantel ik naar achteren. Zelfs de riemen van de rugzak voel ik niet meer zo sterk op mijn schouders.

Mooi, dan kan ik zo prima aan mijn tocht naar beneden beginnen! Ik loop naar het pad waar ik net vandaan kwam. Maar dan zie ik het. Op het bordje naast de pijl staat geschreven waar ik misschien nog wel het aller bangste voor ben. In dikke vette letters staat er ‘OPGEVERS’. En alsof iemand mij een klap in het gezicht geeft, val ik op de grond. Een opgever… Ben ik dat? Geef ik hier nu aan toe?

Terwijl ik overeind krabbel zie ik ineens een heel klein hobbelig en rotsig pad tussen de rotswand in, naar boven. Het ziet er belachelijk eng en hoog uit en er is duidelijk niet veel zekerheid. Ik kijk nog eens naar het bordje en dan weer naar het net ontdekte rotspadje. Met mijn handen rijk ik achter mijn rug om, naar de onderkant van mijn rugzak en schud deze nog eens door elkaar. Dat voelt een stuk beter. Misschien moet ik dan toch…?

Ik strik mijn veters en werp nog een blik in het donkere duister. Het blijft stil. Mijn blik dwaalt af naar het bordje, maar ook daar blijft het stil. Dan wend ik mijn blik naar de rotswand en hieruit klinkt ineens muziek. Martin Garrix achter de draaitafels, boven op de berg! Ha, nee grapje. Natuurlijk hoorde ik geen muziek, maar van binnen hoorde ik wel degelijk iets. Het was mijn gevoel wat tegen me sprak; dat opgeven of jezelf verliezen in donker en duister soms zo verleidelijk lijkt. En dat de weg naar boven extreem hard werken is en soms super beangstigend. Maar dat er niets is wat je in de weg zit om naar boven te klimmen, behalve je eigen rugzak. Want wat ooit geholpen heeft, helpt nu niet meer.

Dus daar ga ik. Ik kijk niet meer achterom. Naar boven ga ik. Want opgeven en duisternis kan altijd nog.

Lees ook: Het verhaal van een typisch meisje